Bij Kotten, ten oosten van Winterswijk, bevindt zich in het dal van de Boven Slinge (Oedingse Beek) een ontsluiting van groene glaukoniethoudende klei. Deze ontsluiting is slechts een paar honderd meter verwijderd van de bekende ontsluiting in een zijbeekje van de Slinge, bij de boerderij Bekerink, waar groene klei en zandsteen dagzomen; deze lagen worden 'Minimus-lagen' genoemd (Pannekoek, 1956), wegens het voorkomen van de kleine belemniet Neohibolites minimus (List.). De ouderdom ervan is in de literatuur als Albien aangegeven (Faber, 1947; Pannekoek, 1956). Op het eerste gezicht leken de kleiën van beide ontsluitingen identiek te zijn, maar bij nadere bestudering traden enige verschillen aan de dag. Op de kaart van Tesch (1927) zijn meer plekken in de Achterhoek aangegeven, waar Onderkrijt dicht onder de oppervlakte voorkomt. Tijdens een verkenning (1971) langs al deze plekken bleek echter, dat er geen goede ontsluitingen zijn. In het hieropvolgende wordt het materiaal van twee ontsluitingen, waar volgens de literatuur (Faber, 1947; Kemper, 1964) Albien dagzoomt, n.l. de reeds genoemde bij Bekerink in Kotten, en de beekbedding van de Oelbach bij de Frankenmühle tussen Ahaus en Stadtlohn, vergeleken met dat van de ontsluiting in de 'Slinge-klei', zoals we deze formatie voorlopig zullen noemen. Er werden twee profielen opgenomen, en de fossielen uit de ontsluitingen werden verzameld, in 1967 en 1969.