In de geohydrologische opbouw van Noord-Nederland zijn in de regel twee watervoerende pakketten te onderscheiden, waarvan de voornaamste wordt gevormd door fluviatiele Pleistocene afzettingen van tientallen meters dikte. De basis van het geohydrologisch systeem ligt op ongeveer 200 m diepte. In het Holocene deel van Noord-Nederland is een slechtdoorlatend afdekkend pakket aanwezig. In het Pleistocene deel ligt op het Drents Plateau een discontinue, dunne slechtdoorlatende keileemlaag. Deze laag is er de oorzaak van dat het neerslagoverschot op het plateau voor het grootste deel ondiep naar de beekdalen wordt gevoerd en als oppervlaktewater het plateau verlaat. Op het Drents Plateau zijn grondwaterstromingsstelsels op regionale schaal het duidelijkst te onderscheiden. Op deze regionale systemen zijn de stromingsstelsels van de beekdalen gesuperponeerd. Voorts zijn in het Pleistocene deel van Noord-Nederland ook nog de stelsels van de stuwwalresten en van het Oostgroninger dekzandgebied te onderscheiden. De eerste zijn kleine, radiale systemen, het tweede is een over tientallen kilometers noordwaarts gericht systeem. In het Holocene deel van Noord-Nederland worden grondwaterstromingsstelsels voor een belangrijk deel bepaald door de polderpeilen. Een aanzienlijk gedeelte van dit gebied heeft zoutwater in de ondergrond. Dit wordt waarschijnlijk aangevuld door toestroming vanuit de Waddenzee. Een aparte plaats nemen de Waddeneilanden in doordat het geïsoleerde gebieden zijn welke grondwaterstromingsstelsels kennen die nauw samenhangen met de struktuur van de duincomplexen en polders. Op kleinere schaal is binnen de duincomplexen de afwisseling van duinen en duinvalleien van belang. Behalve zout-zoet gradiënten komen in het ondiepe grondwater van de Waddeneilanden ook kalkrijk-kalkarm gradiënten voor.

, , , , , , , ,
Grondboor & Hamer

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Nederlandse Geologische Vereniging

J.J. Delvigne. (1990). Grondwatersystemen in Noord-Nederland. Grondboor & Hamer, 44(4/5), 94–99.