Tijdens het Siluur was het land nog kaal en leeg. Het landschap bestond uit rotsen en verweringsprodukten, zonder begroeiing, afgezien van mogelijk wat algen en korstmossen op vochtige plaatsen. In zeeën, rivieren en meren tierde hetleven welig, maar buiten bereik van het beschermende water konden de planten (lees: de algen) geen standhouden. Omdat hogere planten ontbraken, vond er ook geen bodemvorming plaats zoals wij die nu kennen.