Een grove slijpschijf heeft een groot slijpvermogen, neemt veel af. De korrel zal daarom sneller uitbreken. Dientengevolge moet voor grofkorrelige schijven een grotere hardheid worden gekozen. Ook als gewerkt wordt bij lage toerentallen is een hardere slijpschijfaan te bevelen. Een fijnere slijpschijf neemt minder af, heeft dus een kleiner slijpvermogen. Bij fijnkorrelige schijven moet men een wat zachtere binding kiezen. Voor iedere schijf geldt dat de hardheid juist gekozen is, wanneer de korrels, die door het slijpen bot geworden zijn, tijdig uitbreken. Een te harde schijf wordt bot (glad) en neemt niet meer af. Er zal dan een grote warmteontwikkeling plaatsvinden met als gevolg dat het werkstuk (gesteente) zal gaan barsten. Een te zachte schijf slijt te snel en houdt geen profiel. In termen van "De Maas": is voor minder hard gesteente een goede verhouding GC 60 of 80 M6-V: dan is voor agaat en andere kwartsgesteenten GC 80 L6-V of zelfs GC 80 K6-V gewenst. Bij 80 I of J bent u wel erg snel door uw slijpschijf heen.