Op de Weerribben-excursie van de Bryologische Werkgroep in voor jaar 1972 werden ook enkele lichenen genoteerd. Aangezien het er naar uit ziet dat het bijbehorende mossenverslag voorlopig nog niet zal verschijnen, volgt hier het lichenenverslag apart, met enige aanvullende gegevens. Naast de vele moerasterreinen, waar lichenen vrijwel ontbreken, bezochten we tijdens de excursie enkele moerasbossen, waarvan vooral de beide eendenkooien rijk aan epifytische lichenen bleken te zijn. De oude, dikke, soms half omgevallen elzen en de vrijwel horizontale stammen van de grauwe wilg waren rijk met Parmelia’s begroeid, waarbij vooral P. revoluta opviel door zijn fraaie ontwikkeling. Verder waren P. caperata, Platismatia glauca en Usnea spec. aanwezig. Een interessante vondst was Parmeliopsis hyperopta, die nog niet eerder in Nederland gevonden was. De soort werd op de excursie niet herkend, en eerst in 1977, bij het doorkijken van herbariummateriaal als zodanig gedetermineerd. De soort lijkt sterk op P. ambigua, doch verschilt daarvan doordat de kleur van het thallus niet geelgroen is maar grijswit. Dit wordt veroorzaakt door een andere licheenstof in de cortex: atranorine in plaats van usninezuur. De reactie van de cortex is dan ook K+ geel (K- bij P. ambigua). Niet op de excursie, maar wel tijdens het NJN-s jokgroep winterkamp in december 1971, werd in de Kloosterkooi en de Kooi van Pen Cetraria pinastri gevonden. Opvallend is dat zowel Parmeliopsis hyperopta als ook Cetraria pinastri, die in Nederland in recente tijd verder alleen in Drente en de eendenkooi van het Naardermeer gevonden is, een uitgesproken boreaal-montane verspreiding hebben.