Verslag werd gedaan van een oriënterend onderzoekje naar de floristische samenstelling van de licheenvegetaties op Pinus sylvestris-stompen in relatie met enkele (a)biotische eigenschappen van de standplaats. Alle onderzochte stompen bevonden zich op licht-open plaatsen op pleistocene zandgrond op de Veluwe en vooral in Drente, in het Spergulo—Corynephoretum, het Genisto—Callunetum, het Cladonietum mitis, in dennebos en op kapvlakten. Aan de hand van ongeveer 50 opnamen van 1-6 dm² op het hout van Pinus-stompen van max. 50 cm hoog, werden twee vegetatietypen onderscheiden, verbonden door tussenvormen: A. Het Parmelia sulcata-Evernia prunastri—type, waarin korstvormige en bladvormige soorten het aspect bepalen. Differentiërende taxa t.o.v. type B zijn: Hypogymnia physodes (zwak), Parmelia sulcata, Evernia prunastri, Hypogymnia tubulosa, Lecanora conizaeoides, Lecidea uliginosa, en de minder algemene taxa Platismatia glauca, Parmelia caperata, P. subaurifera, P. saxatilis, IJsnea sp. en Cetraria chlorophylla. Op door vogeluitwerpselen verrijkte plekjes komen soms Physcia tenella en Xanthoria polycarpa voor. Van de Cladonia’s komt alleen C. chlorophaea (s.l.) regelmatig voor (vaak primair thallus). Het soortenaantal per opname varieert van 2 tot 10.