Na de drooglegging van Zuidelijk Flevoland in 1968 heeft zich op verschillende plaatsen een spontane bosontwikkeling voorgedaan. Het meeste is door menselijk ingrijpen reeds verdwenen. Enkele kleine restantjes zijn gespaard gebleven (Hoogesteeger 1983). Tijdens een excursie op 23 januari 1980 naar één van die bosjes viel al direct de grote rijkdom aan mossen en lichenen op. Als grote bijzonderheid is toen het licheen Bryoria fuscescens (syn. Alectoria fuscescens) epifytisch gevonden. Bryoria fuscescens is reeds van meerdere plaatsen uit Nederland bekend. Terrestrisch komt de soort zeer schaars voor in droge duingebieden van o.a. Terschelling, Ameland en Vlieland (Ketner-Oostra 1972). Epifytisch zijn verspreid over Nederland enige waarnemingen bekend; op eik van enkele plaatsen in Drenthe, op Terschelling en Vlieland; op een dode stronk in Sellingen (Gr.) en op wilg op Voorne en in de Biesbosch In de vorige eeuw kwam de soort voornamelijk voor op dood hout. Buiten Nederland komt Bryoria frekwenter voor in bergachtige streken als o.a. Schotse hooglanden, Ardennen, Vogezen en de Alpen (mond. med.A.M. Brand, Dobson 1979, Duncan 1970).