Ierland kent globaal gesproken twee typen hoogveen: spreihoogvenen en lenshoogvenen. Welk veentype we tegenkomen heeft te maken met de geomorfologie van het landschap en met de positie op de grote ecogeografische gradiënt over Ierland. Deze gradiënt wordt ondermeer gevormd door de intensiteit van de neerslag én de hoeveelheid daarin opgeloste nutriënten. Lenshoogvenen zijn ontstaan in depressies welke in de afgelopen 10.000 jaar zijn volgegroeid met meervegetaties, laagveen, bosveen en uiteindelijk Sphagnum-veen. De toplaag van dit pakket, de laag waarin zich de meeste processen van productie en decompositie afspelen, heet acrotelm. Alles daaronder noemen we catotelm. Het onderzochte veen heet Clara bog. Zoals alle venen is Clara bog door de mens gebruikt voor o.a. brandstofwinning en wegaanleg. De vegetatie van het veen valt globaal te verdelen in 4 typen: 1) de “mire margin”: de gestoorde verdrogende randen van het veen; 2) de “mire expanse”: de door Ericaceae gedomineerde tamelijk monotone oppervlakten van het veen; 3) de “soak areas”: de gebieden met meerstallen en 4) de “hummock-hollow areas”: de gebieden met bulten en slenken. Bulten worden gedomineerd door Ericaceae, terwijl de slenken gevuld zijn door natte veenmossen. We hebben hier een situatie waarbij de extremen van het veenmilieu, in oecologische zin, op een kleine ruimtelijke schaal aanwezig zijn.