De vleugellengte is één van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste maat die je als ringer aan een vogel kunt nemen. Het is niet alleen een goede indicator voor de grootte van de vogel, maar ook is hij bij veel soorten van belang voor het bepalen van onder meer het geslacht en de ondersoort. Zo’n belangrijke maat zou onbesproken behoren te zijn, niets is echter minder waar. De maten die in algemene handboeken (zoals bijv. Cramp & Simmons 1977 en volgende delen) en determinatiegidsen (o.a. Svensson 1992 en Baker 1993) worden genoemd, zijn gemeten aan museummateriaal. Het is echter al lang bekend dat de vleugellengte van balgen kleiner is dan die van levende of vers dode vogels. Het verschil in lengte als gevolg van deze krimp ligt vaak in dezelfde orde van grootte als verschillen in vleugellengte tussen seksen, ondersoorten of vogels van verschillende herkomstgebieden. Het toepassen van balgmaten op levende vogels kan daardoor leiden tot fouten, in het bijzonder bij soorten die verder geen bruikbare uiterlijke kenmerken bezitten. Een voorbeeld daarvan is de geslachtsbepaling van dodaarzen en roodborsten.