In september 1996, tijdens een van mijn vele plantenstrooptochten door het FLORON-district Twente, kwam ik in een landbouwgebied bij Dedemsvaart terecht. Landbouwgebieden met veel sloten en leidingen hebben een grote aantrekkingskracht op mij, daar ze soms schatten aan informatie opleveren. Door middel van de gevonden planten kan ik mij een beeld vormen hoe een gebied er vroeger uitzag en hoe het er momenteel aan toe is. Vol energie begon ik aan een inventarisatie van een berm langs een vrij ruderaal uitziend landbouwperceel (km-hok 232-512 en 232- 513). Er stond niet veel bijzonders zoals Kropaar ( Dactylis glomerata), Engels raaigras ( Lolium perenne), Zwaluwtong ( Fallopia convolvulus), Heggenwikke (Vicia sepium) en een soort uit de Duizendknoopfamilie die ik niet goed kon thuisbrengen. De plant deed mij denken aan Boekweit ( Fagopyrum esculentum). Voorts vond ik nog enkele exemplaren Perzische klaver ( Trifolium resupinatum) en Boekweit. Thuis determineerde ik de duizendknoopachtige als Franse boekweit ( Fagopyrum tataricum). Deze soort wordt als uitgestorven in Nederland beschouwd (Rode Lijst 0). De Atlas van de Nederlandse Flora¹ vermeldt dat Franse boekweit, afkomstig uit Siberië en Centraal-Azië, aangevoerd werd met vruchten van Boekweit en veel voorkwam als onkruid in boekweit- en aardappelakkers. Ook werd Franse boekweit wel gekweekt en gebruikt als veevoer. In 1946 was ze voor het laatst gezien in twee uurhokken bij Ootmarsum. De vondst van deze plant in de berm intrigeerde me. Ik had geen idee hoe de plant hier gekomen was. Het gebied is een dalgrondgebied met veel aardappel- en suikerbietenteelt. Vroeger werd hier Boekweit verbouwd. Overleving sindsdien zou in principe mogelijk zijn. Dan nog maar een keer naar het gebied terug. Een onderzoek ter plaatse leverde het volgende op. De naast de berm gelegen landbouwgrond (ca. 25 ha.) lag braak en was in het kader van de “Bijdrage regeling bosbouw” enkele jaren geleden ingeplant met populieren. Hetzelfde gold voor de aan de overzijde van de berm gelegen percelen landbouwgrond (ook ca. 25 ha.), die uit de productie waren gehaald. Voor de percelen stond een bord waarop vermeld werd dat ze ingezaaid waren met een mengsel van bijenplanten. Deze percelen heb ik nauwkeurig onderzocht. Ik vond er ca. 300 exemplaren Franse boekweit en ca. 10 planten Perzische klaver, geconcentreerd op 60 are grond. Uitzaai naar de berm had plaatsgevonden via de over de sloot gelegen dammen. In de rest van de percelen kwamen de bijenplanten zoals Phacelia ( Phacelia tanacetifolia) regelmatig verspreid voor; daardoor was het mij duidelijk dat de aanwezigheid van Franse boekweit niet in verband gebracht mocht worden met de inzaai van dit bijenmengsel. Door mijn affiniteit met de landbouw wist ik dat de percelen in het verleden ingezaaid waren geweest met een klavermengsel voor veevoer. Bergmeier² vermeldt Franse boekweit als onbestendig adventief door verontreiniging van zaaizaad op akkers met Perzische klaver en Alexandrijnse klaver (Trifolium alexandrinum). Het verhaal was nu rond. Franse boekweit had niet overleefd als relict van de vroegere verbouw van Boekweit, maar was hier adventief.