Wij hebben dezen zomer niet te klagen gehad over groote warmte, integendeel; thans is de zomer alweer voorbij en het gure jaargetijde heeft zijn intocht gedaan. We schuiven weer bij haard en kachel en trachten door allerlei kunstmiddelen de temperatuur in onze woningen dragelijk te maken. Met afgunst denken we aan onze bekenden in Oost en West, die het nu juist zoo heerlijk warm hebben, maar als die warmte er straks is, dan puffen we, mopperen en brommen, snakken naar koelte maar ... doen niets om koelte te krijgen. Om de koude te verdrijven, offeren wij jaar in jaar uit honderden en duizenden, maar tegen de hitte doen wij niets. Wij onderwerpen ons geduldig aan hare afmattende, verslappende werking, sluiten scholen en zalen als de temperatuur eene bepaalde hoogte heeft bereikt en stellen zelfs vele genietingen uit tot later; maar wij denken er niet aan er iets tegen te doen.