Hebben wij nu in bet voorgaande gezien op hoe velerlei wijzen de planten, toegerust met werkelijke wapenen zich tegenover de dieren kunnen staande houden, het is er zeer verre van af, dat alle planten van dergelijke werktuigen zijn voorzien; integendeel, de meerderheid is niet in de mogelijkheid om door prikken of steken, krabben of branden den vijand op een afstand te houden en wanneer wij toch ook de existentie van deze meerderheid niet of althans slechts zelden zien bedreigd, dan ligt het voor de hand om aan te nemen, dat ook hier oorzaken, minder in ’t oogvallend nog dan de angelborstels der Opuntia’s en de brandharen der Urtica’s, voorhanden zijn, waardoor dergelijke planten aan de vraatzucht der dieren ontkomen. Er zijn zeer vele planten en plantendeelen, die naast de voedende bestanddeelen ook andere bevatten, die maken, dat zij voor vele, ja soms voor alle dieren ongenietbaar zijn. De mensch eet van het ontzaggelijk aantal plantensoorten, dat op aarde wordt aangetroffen, slechts een betrekkelijk zeer gering gedeelte en de overige zijn in dit opzicht voor hem van geen belang òf omdat ze voor zijn lichaam schadelijke stoffen bevatten, òf omdat zijn spijsverteringsorganen niet zijn ingericht om hen, zelfs na de zorgvuldigste toebereiding te verwerken, òf eindelijk omdat ze niet geschikt zijn om zijn smaakzenuwen op een voor hem aangename wijze te prikkelen.