In September l.l. werden mij door een paar arme jongens, waarschijnlijk in speculatie op mijn gevoel voor dieren, in een sigarenkistje twee jonge katjes tehuis bezorgd, welker oogen wel reeds open waren, maar die uitmuntten in kleinheid en magerheid, en welker leeftijd, zoo niet de ongevoeligheid, dan toch de onnadenkendheid van den afzender vermoeden deed. Die zending is gebleken van groote waarde voor mij te zijn; zij beeft mij gelegenheid gegeven een natuurwonder te aanschouwen, dat, schoon het de wetenschap niet gansch onbekend is, mij, ik heken het, zoo ikzelf het niet gezien hadde, wel wat apocrief zou zijn voorgekomen. Mijn hond namelijk nam met treffende teederheid en volharding het verzorgen der hulpelooze diertjes, hoewel niet van hare soort, op zich; daarbij steeds voorliefde toonend voor het zwakste, en na verloop van eene maand omjeveer, zog krijgende — zij die nooit gejongd had.