Van oudsher hoeft de kruidkunde den naam gehad van scientia amabilis of beminnelijke wetenschap, en met zeker welbehagen hebben hare beoefenaars zich dien naam toegeeigend, zoodat bijna in elke redevoering over botanische onderwerpen do plantenkunde als de liefelijko wetenschap wordt aangeprezen. Dc oorsprong van dien naam zal wel gezocht moeten worden in hooge ingenomenheid met de schoonheden van dit deel der natuur, want bij den grooten linnaetjs , van wien de benaming afkomstig is, kan men geene andere drijfveer onderstellen. Maar de bijval aan dien naam geschonken is niet zoo zeer een gevolg van open zin voor de schoonheden der kruidkunde, als van het aanlokkelijke , waardoor hot bevallige plantenkleed eiken regtgeaarden mensch weet te boeijen. Geen twijfel of de fraaije , bevallige bloemen hebben dien naam het burgerregt geschonken. Kleurenpracht, rijkdom van vormen, aangename geuren, fijn en teeder maaksel, in één woord, al wat de zinnen streelt en den smaak veredelt, is hier vereenigd. Immers wordt niet in overdragtelijken zin door de bloemen het edelste, het beste, door den bloeitijd het schoonste tijdperk aangeduid? En ontleent ook niet de dichter een tal zijner treffendste beelden aan de bloemen dezer aarde ? Teregt zingt dan ook GOETHE in zijn onovertroffen Metamorphose der Pflanze , na de beschrijving van het ontluiken der bloemen »Also prangt die Natur in hoher, voller Erscheinung.”