Het gaat niet goed met de noordse woelmuis in Nederland in het algemeen, en in Friesland en Overijssel in het bijzonder. Over deze uitspraak zal niet veel discussie ontstaan. De achteruitgang van het aantal gebieden waarin nog noordse woelmuizen worden aangetroffen is immers een duidelijk teken dat het voortbestaan van deze soort in Nederland sterk wordt bedreigd. In Zoogdier 10(4) pleit Vincent van Laar voor herstel van natuurlijke peilfluctuaties. Centraal in zijn betoog staat de lage voorkeurstemperatuur van de noordse woelmuis. Vroeger bleven leefgebieden langer nat en waren daardoor kouder dan tegenwoordig. Volgens Vincent van Laar is dit de oorzaak dat de andere soorten de concurrentieslag verliezen met de noordse woelmuis in de natte gebieden. Aan enkele andere belangrijke factoren besteedt van Laar echter geen aandacht. In deze bijdrage aan de discussie staat het duurzaam voortbestaan van de noordse woelmuis centraal. Onze centrale vraag is: onder welke omstandigheden kan de soort voor Nederland behouden blijven? Anne van Wijngaarden heeft vanaf de jaren zestig veel werk verzet om meer zicht te krijgen op de leefwijze van de noordse woelmuis. Dit werk is voortgezet in de jaren negentig op de instituten waaruit recent Alterra is gevormd. Alterra heeft veel veldwerk verricht, maar ook de VZZ heeft in vele regio‘s noordse woelmuizen geïnventariseerd. Hierbij is niet, zoals Van Laar suggereert, alleen naar de aan- en afwezigheid van de dieren gekeken. Noordse woelmuizen zijn gezenderd, genetisch onderzoek en populatiestudies zijn verricht en ook relaties met concurrenten, vegetatie en beheer zijn gelegd. Het gaat te ver om in dit stuk alle relevante literatuur op te sommen. Bergers et al. (1998) is echter een goede ingang.