De meervleermuis is één van de meest karakteristieke Nederlandse vleermuissoorten. De verspreiding is gebonden aan water, dat in Nederland ruim voor handen is. In de zomer wonen ze in spouwmuren en op kerkzolders, de vrouwtjes in grote groepen van 80 tot 500 dieren. De mannetjes leven in de zomer apart van de vrouwtjes, alleen of in groepjes tot 65 dieren. Pas in het najaar ontmoeten de mannetjes en vrouwtjes elkaar in paarverblijven langs trekroutes van en naar de winterverblijven. De winter wordt ‘gemengd’ doorgebracht in een aantal vaste winterverblijfplaatsen, zoals mergelgroeven en bunkers. Maar recent ringonderzoek lijkt uit te wijzen dat vrouwtjes veel verder ‘van huis’ overwinteren dan de mannetjes. Veel van wat bekend is over het migratiegedrag van de meervleermuis Myotis dasycneme is afkomstig van ringonderzoek aan vleermuizen in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Leo Beis heeft 15 jaar lang winterslapende meervleermuizen in de Limburgse mergelgroeven verzameld (destijds het enige bekende winterverblijf voor de meervleermuis in Nederland). Daarna hebben de heren Sluiter en Van Heerdt zijn ringwerkzaamheden overgenomen en zijn begonen met ringonderzoek in zomerverblijven. De dieren in de zomerverblijven werden 'geplukt' of gevangen met netten. Uit het toenmalige ringonderzoek bleek dat de dieren niet alleen in Limburg werden teruggevonden, maar ook in Duitsland, België en zelfs Noord-Frankrijk. Opvallend was dat de migratierichting (de richting hemelsbreed tussen zomervindplaats en wintervindplaats) niet eenduidig was. Sommige meervleermuizen vlogen naar het zuidwesten, andere naar het zuiden en weer andere naar winterverblijven in het oosten. Meervleermuizen bleken wel erg plaatstrouw in de keuze van hun winterverblijf. Sommige geringde dieren zijn jarenlang in hetzelfde winterverblijf waargenomen.