In hun uitvoerige studie over de in Groot-Britannië levende soorten van het genus Carychium steunen WATSON en VERDCOURT (1953) de opvatting, dat Carychium minimum Müller en Carychium tridentatum (Risso), die door sommige auteurs als oecologische vormen of geografische rassen van één soort beschouwd worden, zelfstandige, conchyologisch goed te onderscheiden soorten zijn. In tegenstelling voorts tot de zienswijze, dat C. minimum een Noordelijke, en C. tridentatum een Zuidelijke verspreiding zou hebben, betogen WATSON en VERDCOURT, dat beide soorten in geheel Europa voorkomen. In Nederland werd tot voor kort, in navolging van het Comité ter Bestudering van de Molluskenfauna van Nederland, en onder de invloed van de in ons land veel gebruikte determineerboeken (GEYER, 1927; DORSMAN en DE WILDE, 1929; VAN BENTHEM JUTTING, 1933), onder de naam Carychium minimum Müller, het bestaan van slechts één recente soort van het genus Carychium binnen onze landsgrenzen aangenomen. Wel wees VAN BENTHEM JUTTING (1933, p. 157) er op, dat er „korte gedrongen en lange, slanke exemplaren” voorkomen, doch systematische waarde werd aan deze verscheidenheid kennelijk niet gehecht¹).