De levenscyclus van Aplexa hypnorum (L.) werd bestudeerd in een sloot in de Molenpolder bij Yerseke van maart 1960 tot augustus 1962. Iedere maand werden gedurende 30 minuten zoveel mogelijk slakjes verzameld, welke in het laboratorium werden geteld en gemeten, om daarna naar de sloot te worden teruggebracht. De resultaten van de metingen zijn weergegeven in Tabel 1 en Fig. 1 en 2. In Tabel 2 worden de gemiddelde grootte, alsmede de minimale en maximale afmetingen vermeld, gerangschikt per generatie. Na de zomerse droogteperiode verschijnen in de sloot vele jonge slakjes, welke gestadig groeien tot het eind van november. Tussen november en het eind van februari staat de groei vrijwel stil, doch zodra de temperatuur is gestegen boven 7° C groeien de slakjes binnen 2 maanden uit tot geslachtsrijpe dieren met een gemiddelde grootte van 9-10 mm. Wanneer de sloot in de zomer uitdroogt sterven de dieren. Deze cyclus, welke als de normale beschouwd kan worden, werd doorlopen door de generaties 1960-61 en 1961- 62. De generatie 1959-60, welke slechts gedeeltelijk werd bestudeerd, vertoont enige afwijkingen. De groei van deze generatie hield al lang voor het begin der droogteperiode op bij een gemiddelde grootte van 6,61 mm. Verder overleefde een aantal kleine exemplaren de droogteperiode, maar deze dieren stierven vrijwel alle in het begin van de herfst. De jonge dieren schijnen het minst gevoelig voor ongunstige milieu-omstandigheden te zijn. Opvallend was dat zowel in 1960 als in 1961 gedurende de herfst het aantal dieren afnam doch in de daarop volgende maand februari een buitengewoon sterke toename te zien gaf. Het is zeer waarschijnlijk, dat deze dieren gedurende het gehele najaar al in de modder geleefd hebben, daar geen enkele aanwijzing werd gevonden, dat het hier om pas uitgekomen dieren gaat. De levensduur van Aplexa hypnorum bedraagt 8-10 maanden, maar dieren die een droogteperiode overleven kunnen wellicht ouder dan een jaar worden.