Op de voorlaatste dag van het jaar 1958, hen ik eens tot aan Terneuzen gereisd, in de hoop langs de Schelde-oevers een aantal schelpen te vinden om aan mijn vrienden-correspondenten in het buitenland te kunnen toezenden. De Schelde aan Terneuzen is 5 km breed ongeveer en stroomt nog een eind verder langs Walcheren vooraleer in de Noordzee uit te monden. Op de plaats ten westen van Terneuzen, waar in 1952 de dijken op twee plaatsen het begaven'en een groot deel land onder water kwam, vond ik langsheen de schaarse plekken zand, droogliggend bij lage tij, ontelba.re mooie gave, zeker pas aangespoelde SCROBICULARIA PLANA s (da C.). Ik heb deze schelpen opgestuurd voor identificatie naar een paar leden van de Vereniging en naar hun mening waren deze broze dunne Scrobicularia s voortreffelijke exemplaren. Naast deze schelpen waren er nog Littorina littorea, gewone alikruik en de stompe alikruik die met duizenden levend vastzitten op de stenen van de dijk. Stompe alikruik-exemplaren waren dikwijls mooi zuiver geel van kleur. Zo kuierend en zoekend langs de dijk vond ik nog twee schelphelften van Mya arenaria van wel 12 cm groot. Spijtig dat het geen doubletten waren. Ik ben zo voortgewandeld tot drie km zeker, van Terneuzen verwijderd, maar dan worden de blootliggende stukken strand (fijn zand) schaarser en zijn schelpenvondsten dus ook minder gelukkig. Dank zij de 200 Scrobicularia s, alle gaaf en ongeschonden, die ik meebracht, was ik tevreden over mijn zo onverwachts geslaagde namiddag.