Een geheel verkiezeld stuk fijnkorrelige, vrij dichte kalksteen met een flink aantal exemplaren van Cyclocrinus spasskii Eichw. Met verdund zoutzuur bruist het niet meer op. De kleur is grijs, de korst is donker. Deze steen is beschreven en afgebeeld door de heer Koenderink als kalksteen met Coelosphaeridium cyclocrinophilum en Carpospongia globosa in Publicatie III, 1947, blz. 69—71. Behalve de beide in de titel genoemde fossielen wordt nog Mastopora concava vermeld. De schrijver zond mij het stuk welwillend voor korte tijd op zicht, waarvoor ik hem ten zeerste dank.