Ongeveer een kwart eeuw geleden waren de archaeologen in ons land nog altijd de mening toegedaan, dat de diluviale, de ijstijdmens, zich niet in ons land had opgehouden. Dr. Holwerda, toentertijd directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, begint in: „Nederland's vroegste geschiedenis, (1925) met de hunnebedbouwers als de oudste bewoners van ons land. Mr. Boeles, destijds conservator van de Archaeologische afd. in het Fries Museum te Leeuwarden en schrijver van: ,,Friesland tot de elfde eeuw" (1927), zegt hierin: ,,Sporen van de mens uit de Ijstijd, het oudere of palaeolithische stenentijdperk, behoeft men in Friesland niet te zoeken. Sindsdien is er veel veranderd op archaeologisch gebied. Kort na 1930, deed de heer H.J. Popping van Oosterwolde, de pionier in Friesland op het gebied der steentijdonderzoekingen, tezamen met de heer Jo Bezaan, voor het eerst in ons land Jong-palaeolithische vondsten te Elspeet op de Veluwe, spoedig gevolgd door diverse vondsten op dat gebied in Oost-Stellingwerf aan het riviertje de Tjonger.

, , , , ,
Grondboor & Hamer

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Nederlandse Geologische Vereniging

H. van der Vliet. (1952). Een paleolithische vuistbijl van Wijnjeterp (Frl.). Grondboor & Hamer, 2(12), 226–229.