Het bovenste deel van het Boven-plioceen, het Poederlien, dat meestal wordt gedacht een terugtrekken van de zee te zijn, maar door Lagaay juist voor een transgressietijd van de zee aangezien en gerekend te behoren tot het oudste Pleistoceen, levert maar weinig typisch gidsfossielen, zodat het moeilijk te zeggen is, of en in welke mate deze formatie bijgedragen heeft tot het materiaal van de verplaatste fossielen. In deze tijd is het tegenwoordig steeds tot het Pleistoceen gerekende Amstelien (symbool geologische kaart III 3 en ongeveer analoog met Praetiglien van Van der Vlerk en Florschütz) waarschijnlijk land geweest en zo is het te verklaren dat men in de Zeeuwse wateren beenderen of tanden heeft gevonden van een olifant en een mastodon, maar ook van een walvisachtige en een walrus. Deze beenderen onderscheiden zich door een zeer donkerbruine of zwarte kleur, zijn uiterst hard en zwaar en hebben een steenachtige klank bij aankloppen.

, , , , , , , ,
Grondboor & Hamer

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Nederlandse Geologische Vereniging

P. Schuyf. (1954). Tertiaire en Oud-Pleistocene fossielen uit de Westerschelde. Grondboor & Hamer, 2(15), 319–324.