De vraag rijst, of de resultaten van de in Nederland gehouden tellingen, welke nu reeds een respectabel aantal omvatten, behalve in ouderdomsverschillen van de beide keileemsoorten ook enig inzicht kunnen verschaffen betreffende de herkomst van enkele als gidsgesteente gebruikte porfieren, waarvan de ligging van het moedergesteente niet met absolute zekerheid vaststaat. Voor verschillende gidsgesteenten is dit laatste nog het geval. Door de verspreiding van bepaalde herkenbare gesteenten na te gaan, kan een puinkegel in kaart gebracht worden, aan de hand waarvan getracht wordt het herkomstgebied te localiseren. Nu heb ik hier speciaal het oog op de rode en bruine Oostzee-kwartsporfieren, welke sinds tientallen jaren hun rol gespeeld hebben bij het oplossen van bovengenoemd vraagstuk en welke zowel door Milthers en Hesemann als door hun volgelingen zijn gebruikt. De oorsprongs-gebieden van deze gesteenten zijn niet altijd constant gedacht, maar toch meende men ze als richting-bepalend voor de landijsstroom te moeten inschakelen.