Algemeen spreekt men nog van de klei van de Cauter, de groeve van Nieuwnamen, niet ver van de Schelde in Zeeuws-Vlaanderen. Een onzuivere waarneming of vergissing is het begin geweest; een overnemen, telkens weer, bracht deze foutieve benaming verder. Maar Vlam en Faber hebben zich niet van de wijs laten brengen. A.W. Vlam schrijft in zijn "Historisch-morfologisch onderzoek van enige Zeeuwsche eilanden": Bijna in iedere boorpunt vindt men direct boven het groenzand schelprijke zanden van het Midden-plioceen (Scaldisien), waarin glaukoniet zeldzaam is. Deze zanden treden bij de Cauter aan het oppervlak, maar liggen bij Hulst 1,5 tot 9m - N.A.P., bij Haamstede zelfs 92-96m diep. De zanden doen zich voor als een steenachtig verkitte massa, het z.g. Crag, vaak enige meters dik. Vlam meent, dat het Midden-plioceen en de oudere lagen van mariene oorsprong zijn, wat ook wel klopt met de fossiele schelpen.