In een waterarme periode van het jongere Tubanien heeft zich een beekloop diep in de dekzanden ingeslepen. De Noordelijke oever was steil, zodat de wind hier vat op kon krijgen en het zand ophopen tot een stuifduin; dit zand ligt nu nog ten Noorden van het ven. In de inmiddels vrijwel drooggevallen beek begon zich een vegetatie te vormen, die leidde tot afzettingen van mosveen. Dit veen werd herhaaldelijk ondergespoeld in iets vochtiger jaren. Later toen het dal al bijna opgevuld was, kwam meer regen en werd het lage terrein weer overstroomd precies tot aan de duinen. Toen werd dus de blauwe fijnzandlaag afgezet. In de volgende eeuwen werd weer een droge periode ingeluid. De stuifzandvorming zette opnieuw in en het jongste dekzand begon het gebied te stofferen en het zijn tegenwoordige gedaante te geven. In deze periode is echter de grondwaterspiegel niet zover gedaald dat het hoogste veenlaagje in het erosieravijn kwam droog te liggen, anders zou dit veen geheel vergaan zijn. In deze zo even genoemde dekzandlagen werd ook ca. 8.000 jaar geleden de Usselolaag gevormd. In meer recente tijden werd de grondwaterspiegel steeds hoger en begon zich in de laagte, die door inklink gevormd was, weer water te verzamelen. In dit plasje is daarna de veenvorming begonnen, die wij nu nog kunnen waarnemen. De oorspronkelijke beekloop heeft zich niet meer kunnen herstellen omdat bij 40 - 41 het dal door stuifzand geblokkeerd werd. De boringen in de Zuidwesthoek gaven dan ook a lle tot op meer dan 3 m diep alleen stuifzand met veel water, wat geheel aansluit bij de verwachtingen. Volledigheidshalve werden de bor ingen 50 - 53 nog uitgevoerd; ook hier (maaiveld iets hoger) alleen dekzand. Het blijkt dus, dat de hypothese in grote trekken juist is gebleken. De beekloop kon vastgesteld worden en over meer dan 200 m gevolgd worden. Door het feit, dat op meerdere plaatsen de laag van Usselo kon worden aangetoond, werd het proces ruw gedateerd. Interessant zou nog geweest zijn de diepte van de beekinsnijding vast te stellen, daar hierdoor inzicht zou zijn verkregen in de grondwaterstijging sedert het ontstaan van de beek. Dit is evenwel helaas niet gelukt.

, , , , , ,
Grondboor & Hamer

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Nederlandse Geologische Vereniging

J.H. Römer. (1959). Geologisch onderzoek naar het ontstaan van het Molenven te Saasveld. Grondboor & Hamer, 13(10), 300–308.