De theorie dat ons zonnestelsel verantwoordelijk zou zijn voor de pseudo-cyclische afwisseling van koude en warme klimaten vroeg om bevestiging van geologische zijde. Het was de enige theorie die getest zou kunnen worden. Kouder betekende in het Pleistoceen: uitbreiding van de ijsmassa's rond de polen met als gevolg een lagere stand van het zeeniveau. In warme tijden hield dit in: afname van het ijsvolume (mogelijk zelfs tot een totaal verdwijnen) en een stijging van de zeespiegel. Deze samenhang werd al vrij vroeg ingezien. Bewijzen voor de juistheid van de orbitale theorie -althans wat het Pleistoceen betreft - kwamen vooral uit onderzoek met behulp van zuurstofisotopen. Deze gaven een bevestiging van de astronomische klimaattheorie van Milankovitch

, , , ,
Grondboor & Hamer

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Nederlandse Geologische Vereniging

C.J. Homburg. (1993). Klimaatwisselingen en geologie II: Isotopenstratigrafie. Grondboor & Hamer, 47(6), 157–161.