Een in 1843 op initiatief van burgemeester Eekhout van Oldenzaal en Losser gegraven put op de Losserse Es was mogelijk voor de Overijsselse Vereniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart, onder voorzitterschap van Baron Sloet tot Olthuis in 1844 mede aanleiding om aan de jonge geoloog Winand Staring een opdracht te verlenen om een aardkundige beschrijving van de provincie te maken. Vervolgens besloot het Eerste Congres van Vaderlandse Landhuishoudkundigen in 1846 tot het instellen van een adviescommissie (sinds 1852 Hoofdcommissie) voor een geologische kaart van het gehele land. Deze commissie stond onder voorzitterschap van de Leidse hoogleraar Van Breda, de leermeester van Staring. Na veel strubbelingen binnen de commissie kreeg Staring uiteindelijk in 1857 de opdracht om de in 1852 begonnen kartering van Nederland naar eigen inzicht af te maken, hetgeen resulteerde in de eerste geologische kaart van ons land, die tussen 1858 en 1867 in 28 bladen verscheen.