Bij de kwantitatieve analyse van 20 Jong-Pleistocene Maasgrindmonsters uit Zuid-Limburg (Van Straaten, 1946), bleek in de zeef-fracties van 3,0 tot 0,4 centimeter gemiddeld 0,15% van het materiaal uit granieten te bestaan en 0,60% uit porfieren. Beide bestanddelen komen uit de Zuidwest-Vogezen, en wel uit het stroomgebied van de boven-Moezel, stroomop van Epinal. In het Plioceen en een groot deel van het Pleistoceen mondde de boven-Moezel namelijk ten westen van het tegenwoordige Toul uit in de Maas. In het gebied boven Epinal beslaan granieten overigens niet 1/4, maar 40x zoveel oppervlak als porfieren. Dat bij het riviertransport naar Zuid-Limburg het porfiergehalte van het grind zo sterk is toegenomen, is het gevolg van de veel grotere resistentie van de porfieren tegen verwering en slijtage.