In Zweeds Lapland liggen bij de steden Kiruna en Gallivare talrijke voorkomens van hoogwaardig ijzererts (afb. 1). Al vele tientallen jaren zijn daar een aantal mijnen in exploitatie. Via een spoorweg zijn Kiruna en Gallivare met respectievelijk de Noorse zeehaven Narvik en de Zweedse Oostzeehaven Lulea verbonden. Vanuit deze havens wordt het tot ertsknikkers verwerkte erts uitgevoerd. Het ijzergehalte van de in Lapland gedolven ertsen is hoog: tot 60 a 70% Fe. Dit hoge gehalte is met de grote reserves van 4 miljard ton de oorzaak dat de erts-winning in dit boven de poolcirkel gelegen gebied zo hoog is opgevoerd. Bijna alle ertslichamen bij Kiruna en Gallivare worden gekenmerkt doordat ze relatief veel apatiet bevatten. Als ijzerertsmineraal treedt voor het overgrote deel magnetiet op. Verder komt hematiet in wisselende hoeveelheden voor. De ertslichamen worden vergezeld door porfierische*) gesteenten of door gneizen die via metamorfose uit porfierische gesteenten zijn ontstaan. De genese van deze ertsen staat momenteel nog steeds ter discussie, ondanks het feit dat in deze gebieden zeer veel onderzoek verricht is. Volgens de klassieke theorieen zijn ze van magmatische origine, maar tegenwoordig wordt er meer en meer uitgegaan van een exhalatief-sedimentaire ontstaanwijze*). Beide theorieen zullen later in dit artikel worden uiteengezet.

, , , , ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

W.J.M. Scheres. (1981). IJzerertsvoorkomens bij Kiruna en Gällivare (Zweeds Lapland). Gea, 14(2), 50–55.