Graptolieten zoeken is geen moeilijk werk. Schep of houweel zijn overbodig.Naast de onmisbare geologische hamer komt een dunne beitel of een stevig mes om de schalies te splitsen meestal wel goed van pas. Verder eist het geduld en uitkijken, want soms zijn de kleine fossielen moeilijk te onderscheiden op de zwarte schalies. Gedurende het Ordovicium en het Siluur en zeer beperkt in het Devoon kwamen over een groot deel van de wereld graptolieten voor. De tropische zeeën lagen toen wel heel anders dan tegenwoordig (afb. 55). Noord-Amerika en Europa zaten nog aan elkaar vast en de Tethys-oceaan scheidde het noordelijke continent van het uitgestrekte Gondwanaland. West-Europa lag op lage breedte, zodat er een bijna tropisch klimaat heerste. In de warme ondiepe randzeeën, die West-Europa en Noord-Amerika grotendeels overspoelden, leefden de graptolietenkolonies, waarvan de meeste soorten gedurende een slechts relatief beperkte (geologische) tijd. Daarom zijn veel graptolietensoorten zulke uitstekende gidsfossielen en bleek het mogelijk de afzettingen uit zowel het Ordovicium als het Siluur volledig in te delen in een aantal zones, elk gekenmerkt door een bepaalde graptolietensoort, die meestal in combinatie met enkele andere karakteristieke soorten alleen in die laag voorkomt. Deze reeds door Elles en Wood in hun standaardwerk over graptolieten ingestelde klassificatie wordt nog steeds gebruikt, al zijn een groot aantal van de namen van de voor zo'n zonekenmerkende graptolietensoort intussen gewijzigd. In de tabel op pag. 95 vindt u die zones, naar Elles en Wood. In een aparte kolom is de Noorse zonering weergegeven.

, ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

J. van Diggelen. (1982). Enkele graptolietenvoorkomens in West-Europa. Gea, 15(3), 92–96.