Het onderzoek naar de oorzaken van het uitsterven van onder andere de dinosauriërs, wel de bekendste slachtoffers van de ramp op de Krijt-Tertiair-grens, was tot 1979 meer een hobby van geologen die zich naast hun "serieuze" werk bezig hielden met het opwerpen van steeds wildere en exotische hypothesen om het verdwijnen van de s a u r i ë rs te verklaren. Bij gebrek aan bewijs of goed feitenmateriaal was dat ook mogelijk, want wie weet is zo'n speculatie nog waar ook, en een primeur is ook in de geologische wetenschap mooi meegenomen. In 1979 is deze situatie drastisch veranderd met de vondst van een abnormale hoeveelheid van het metaal iridium in een dun laagje klei, dat gesteenten van het Me sozoï cum en van het Cenozoïcum van elkaar scheidt. Voor het eerst was er een "tastbaar" en in ieder geval meetbaar feit gevonden, dat zou kunnen bijdragen tot de oplossing van het raadsel van het verdwijnen van de sauriërs en andere levensvormen, zoals de ammonieten. De vondst van iridium was aanleiding voor het opstellen van de asteroïde-inslaghypothese (Alvarez et al., 1980; Smit en Hertogen, 1980). Naar aanleiding van deze hypothese zijn zeer gedetailleerde onderzoeken gestart, die veel en goed feitenmateriaal hebben aangedragen. De hoeveelheid literatuur over de Krijt - Tertiair-grens is na 1979 dan ook meer dan vertienvoudigd. Beide hypothesen, inslag of vulkanisme, hebben consequenties en leiden tot voorspellingen die getoetst kunnen worden. Voor die toetsing zijn een aantal geologische feiten relevant, al is niet iedereen het er over eens welk feit wèl en welk niet belangrijk is in deze discussie (Officer en Drake, 1985). Hieronder zal ik een aantal punten die ikzelf essentieel acht voor de discussie doorlichten, en argumenteren waarom ze wel of niet van belang zijn

, , , , , , , , , , ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

J. Smit. (1990). Verdwijnen en opnieuw beginnen: het verhaal van het uitsterven op de Krijt - Tertiair-grens. Gea, 23(3), 80–85.