Veruit de meeste magmatische gesteenten in en op de aarde zijn ontstaan door stalling van silicaatsmelten. Veel minder talrijk zijn stollingsgesteenten ontstaan door de kristallisatie van carbonaatsmelten, de carbonatieten. Carbonatieten komen in het algemeen voor in het continentale deel van de aardkorst, zij het dat ze daar qua volume slechts een zeer gering deel van uitmaken. Ze komen voor tezamen met kalium- en natriumrijke silicaatgesteenten. In het nevengesteente rondom deze magmatische gesteenten heeft vaak uitgebreide omzetting plaats gevonden, resulterend in de vervanging van oorspronkelijk aanwezige mineralen door natriumrijke mineralen en carbonaten. Een dergelijke omzettingszone is karakteristiek voor carbonatietcomplexen. De omzetting kan ook de carbonatieten zelf aanvatten. De omgezette gesteenten worden 'fenieten' genoemd, naar het Fen-gebied in Noorwegen, waar deze omzettingen voor het eerst uitgebreid beschreven zijn. De klassieke carbonatietcomplexen, zoals het Fengebied in Noorwegen, het eiland Alno in Zweden, de Kaiserstuhl in Duitsland, en Montreal in Canada, worden gevormd door dieptegesteenten, maar vulkanische carbonatieten komen ook voor, hetzij als 'echte' lava's, zoals die van de Oldoinyo L'engaivulkaan in Tanzania, hetzij als door ontmenging ontstane lapilli, zoals in het Rockeskyll-complex in de West-Eifel. Carbonatieten komen voor sedert tenminste de laatste twee miljard jaar in de aardgeschiedenis. Afb. 1 en 2. Carbonatieten zijn, ondanks het kleine volume dat ze uitmaken, van aanzienlijk economisch belang. De accessorische mineralen, zoals pyrochloor en monaziet, zijn van belang voor de winning van de metalen niobium (Nb) en tantaal (Ta), respectievelijk zeldzame aarden.

, , , , , , , , ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

T.G. Nijland. (1997). Carbonatiet-magmatisme. Gea, 30(3), 104–107.