Goedbeschouwd is het natuurlijk niet helemaal eerlijk om te spreken van Limburgse trilobieten. Want: zijn niet alle hier voorgestelde soorten, met uitzondering van de vormen die beschreven zijn uit de ter ziele gegane Staatsmijn Emma en uit de boring Kastanjelaan-2 (Maastricht), afkomstig uit Maas- en Rijnafzettingen? Dat betekent dat ze van elders afkomstig zijn, en door de proto-Maas en proto-Rijn hierheen zijn versleept. Dat maakt hen uiteraard niet tot minder begerenswaardige verzamelobjecten - integendeel! Maar feit is wel dat bij de determinatie van deze vervellingsresten - want dat zijn het doorgaans - de nodige problemen kunnen optreden. Het herkomst-gebied is vaak niet meer te achterhalen, en, nog belangrijker, de stratigrafische (bio)zone waaruit het materiaal afkomstig is, is onbekend. Nu is het niet al te lastig devonische soorten te onderscheiden van carbonische vormen, ook al omdat de geassocieerde fauna (brachiopoden, zeelelieresten e.d.) het nodige bewijs levert, maar daarna wordt het moeizaam. Voor de devonische soorten is aan te nemen dat ze uit het Onder- en Midden- (mogelijk ook Boven-?) Devoon stammen van het stroomgebied van de Rijn en zijn zijrivieren (Eifel, Hunsruck, Rheinisches Schiefergebirge). Het zuidwestelijk deel van de Belgische Ardennen zal wel het herkomstgebied vormen van de carbonische soorten, hoewel niet uit te sluiten is dat een deel eveneens uit Duitsland komt. Kortom: het op naam brengen van de vondsten vergt nogal wat literatuuronderzoek en zelfs dan kan het op frustratie uitlopen. Tot op familieniveau komen is niet zo moeilijk, maar het geslacht en de soort vaststellen is al problematischer. Bovendien is uit recente literatuur gebleken dat in menige trilobieten-familie een behoorlijke 'splitting' heeft plaatsgevonden, zodat soorten en ondersoorten op minieme details worden onderscheiden. Vaak nog zijn deze vormen beperkt tot een heel klein deel van het profiel en slechts lokaal bekend. Om die reden volgt hier slechts een beknopt overzicht, dat tot doel heeft de (weliswaar geringe) diversiteit te tonen van wat aan trilobieten gevonden kan worden in Pleistocene grindafzettingen in Limburg. Daar waar mogelijk zijn de afgebeelde stukken tot op soort gebracht; zo niet, dan staat de familie of onderfamilie vermeld. De enige 'echte' Limburgse trilobieten worden kort besproken, en een ervan wordt ter vergelijking afgebeeld. Het afgebeelde materiaal stamt uit de collecties van het Natuurhistorisch Museum Maastricht (NHMM) en die van J. van den Essen (Venlo-Blerick), G. Cremers (Velden) en P. van Knippenberg (Kessel). Voor de naamgeving is zoveel mogelijk de Treatise on Invertebrate Paleontology (Harrington et al., 1959) gevolgd.

, ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

J.W.M. Jagt. (2001). Limburgse trilobieten. Gea, 34(3), 31–35.