Het zoute water in de ondergrond van onze kustprovincies heeft altijd op een warme belangstelling kunnen rekenen van zowel de bewoners als wetenschappers. Dat er zout grondwater aanwezig is, is al sinds mensenheugenis bekend en in de Middeleeuwen werd op grote schaal veen afgegraven en verbrand om het daarin aanwezige zout te winnen (Leenders, 2003). Grote hoeveelheden zout waren nodig voor de haringindustrie. Omdat deze methode ernstige schade aan het milieu toebracht (onverantwoorde buitendijkse afgravingen konden leiden tot dijkdoorbraken en overstromingen) en bovendien erg bewerkelijk en dus duur was, schakelde men in de 14e eeuw over op het goedkopere zeezout uit onder andere Portugal. Daarmee was de belangstelling voor het zout in de ondergrond niet verdwenen. De aanleg van de droogmakerijen vanaf de 17e eeuw bracht grote veranderingen met zich mee in de grondwaterstroming. In de diepste delen van de polders trad (en treedt nog steeds) kwel op en het opkwellende grondwater bevat vaak een hoog gehalte aan opgeloste zouten. De hoge zoutconcentraties zijn nadelig voor de landbouw omdat ze zorgen voor gewasschade. Op dit moment is er volop aandacht voor het zoute grondwater in het daglicht van de voorspelde klimaatsverandering. Een stijging van de zeespiegel zal zorgen voor een toename van de zoute kwel in de lage polders (Oude Essink, 1996). Daarnaast kunnen een afname van de neerslag en rivierafvoeren tijdens de zomer leiden tot hogere zoutgehaltes in de poldergebieden. De discussie die momenteel gaande is, spitst zich toe op het toekomstige landgebruik in de delen van de kustprovincies die met verzilting te maken hebben. De akkerbouw (met name traditionele gewassen als aardappelen en uien) en de melkveehouderij hebben het economisch gezien al moeilijk en de verminderde beschikbaarheid van zoet water zal de problemen alleen maar groter maken.

, , , , , , ,
Gea

Copyright: GEA/auteur

Stichting Geologische Aktiviteiten

V. Post. (2005). Zout grondwater in de Nederlandse kustprovincies. Gea, 38(4), 109–113.