We begonnen de tocht ver stroomopwaarts bij een gué, waar in het open veen honderden narciseen bloeiden. Hier is ook nog een plekje waar jeneverbessen groeien, de rijsbes domineert in dit landschap. He weg door de beek vanaf de afsluitboom werd grondig afgezocht naar kapsels van Oligotrichum hercynicum, maar hier werden ze nog niet gevonden. De stenen in de beek bij de gué leverden dezelfde soorten op als die in de Hoegne, bijv. Nardia compressa, Scapania undulata, Racomitrium aquaticum en ook nog Leptodontium flexifolium. De beek werd stroomafwaarts steeds rijker aan mossoorten. Kort na de cascade zagen we in het bos nog sneeuw liggen! De nieuwsgierigen naar deze sneeuw zagen hun omweg beloond met de vondst van Bazzania trilobata. Bij een van de zijbeekjes vonden we aan de voet van een rotshelling in een moerassige strook langs het pad voor de eerste keer Dicranella squarrosa (=Diobelon squarrosum). Ook hier was de begeleidende soort Philonotis fontana, en niet calcarea zoals ten onrechte door mij vermeld in Buxbaumia 22(3/4). H. de Molenaar was zo vriendelijk deze Philonotis heel nauwkeurig te bekijken. Hij bemerkte, dat bij de verschillende soorten de bladeren van de jonge scheuten weinig typisch zijn en dat voor de karakteristieke kenmerken juist de oude, vaak zelfs gedeeltelijk afgestorven basale bladeren bekeken moeten worden. Bij de Philonotis van de Bayehon zijn de bladeren van oude stengeldelen duidelijk die van fontana; de jongere bladeren gaan naar vorm en celnetwerk duidelijk in de richting van calcarea. Hookeria groeide in grote hoeveelheden langs stroompjes in een moerasbosje, maar hier geen kapsels zoals langs de Charneux! Vrij dicht bij de grote brug over de Bayehon vonden we een tweetal grotachtige bronnetjes waar het prachtig lichtreflecterende protonema van Schistostega te bewonderen was; dichte kussens met veel kapselende plantjes groeiden meer in het licht. Na de Moulin de Bayehon bleek het pad langs de beek grotendeels weggeelagen door het smeltwater van dit voorjaar, we konden er nog maar net langs. De steile rotswand met bronnetjes was prachtig begroeid met goudveil en natuurlijk ook weer met Dicranella squarresa; Mniobryum albicans — mooi blauw—groen — was eraan toegevoegd. Een eindje verder was het pad langs de beek zelfs over een afstand van ca. 50 m helemaal weggeslagen, gelukkig net na een plekje waar Oligotrichum met jonge kapsels groeide.