De lichenenlijst van deze excursie is langer geworden dan alle voorgaande, en voor het eerst is met 108 soorten het magische getal van 100 gepasseerd. Onder deze soorten zijn een aantal zeer opmerkelijke. Naast de resultaten van de excursie zijn ook waarnemingen van Joost Meltzer in 1972 en van MB in april en december 1973 verwerkt; wat betreft de epiphytische lichenen geloof ik dat deze lijst wel een vrij volledig beeld geeft, maar bij de terrestrische en epilithische lichenen zullen zeker aanvullingen mogelijk zijn. In de duinen vonden we, naast een hele lijst Cladonia’s, de voor het Waddendistrict karakteristieke combinatie van normaal epiphytisch groeiende lichenen op de grond, zoals Platismatia glauca, Hypogymnia physodes, H. tubulosa, Pseudevernia furfuracea, Evernia prunastri, Parmelia sulcata en eveneens Alectoria fuscescens en Usnea cf fulvoreagens. Vooral Platismatia was plaatselijk erg talrijk op N-hellingen. Alectoria fuscescens werd ten N van de Nieuwe Kooi gevonden, in een soortgelijke vegetatie als waar hij gevonden werd tijdens de voorjaarsexcursie van 1971 naar Ameland: een zeer open kruidlaag (bedekking 5%, hier vnl. Festuca ovina (1b)) en een gesloten moslaag (95% bedekking), waarin Dicranum scoparium (3), Hypogymnia physodes (2a), Cladonia glauca (2a) en C. coccifera (1b) de meest bedekkende soorten waren. R. Ketner-Oostra (1972, Gorteria 6:6) vond Alectoria op Terschelling meestal in een open, zandige vegetatie met spaarzame moslaag, maar ook geeft ze een opname van e dergelijke vegetatie als op Vlieland (successiefase van Vior – Corynephoretum naar Polypodio-Empetretum).