Het excursiegebied van dit voorjaar ligt grotendeels in het plantengeografische “Maas”-district. Dit omvat de NW-rand van de Ardennen en loopt ongeveer langs de Maas. Het landschap wijkt er sterk af van Nederland. Dit valt meteen op bij het binnenrijden van dit district, als men vanaf Maastricht in de richting Luik, Visé passeert. Opeers worden de dalhellingen veel steiler en verschijnen er rotswanden: men komt in “bergachtig terrein”, in de Ardennen. Van de overige Ardennen verschilt het Maasdistrict doordat het uit kalkrijke gesteentelagen uit de tijdvakken Onder-Carboon en Devoon is opgebouwd. De verder zuidelijk en oostelijk gelegen delen van de Ardennen, het “Ardennen”-district, bestaan uit kalkarme lagen van Cambrium, Siluur en Devoon. Omdat kalkrijke lagen onder invloed van de verwering hun kalk verliezen, vinden we in het Maasdistrict een rijke schakering van kalkarme naar kalkrijke standplaatsen, terwijl de verdere Ardennen overwegend kalkarm zijn. Het Maasdistrict ligt ook wat lager en is daardoor wat warmer en droger. De combinatie van deze factoren maakt dat het district veel rijker is aan plantensoorten, met op warme zuidhellingen al mediterrane elementen, zoals bv. het stinkend nieskruid, Helleborus foetidus, dat we overal in de wegbermen zagen. Deze combinatie maakt echter ook dat de mossen en lichenen in dit gebied niet zo overvloedig groeien als bv. op de natte, koele Hoge Venen, waar de Werkgroep enkele jaren geleden op excursie was. Maar de vele speciale kalkminnende soorten compenseren dit aardig.