Terwijl er van de mossen al bekend was dat er veel bijzonderheden groeien in de bossen en zandafgravingen van de Noordoostpolder, was er van de lichenen nog niet veel bekend. De verwachtingen waren ook niet hoog gespannen. Want bijzondere lichenen staan veelal op oude, stabiele standplaatsen, oude bossen, oude dijken, oude kerken en dergelijke, die in jonge polders niet direct te verwachten zijn. Ook laat de afstand van de NOP tot de westeuropese industriegebieden geen ruimte voor illusies over schone lucht en daarmee gecorreleerde epiphytenvegetaties. Toch leek een lichenologisch bezoek aan de polder wel interessant. Voor de epiphyten was er de mogelijkheid om te zien welke licheensoorten zich er ondanks de luchtverontreiniging hebben kunnen vestigen. Verder zijn er een aantal terreinen met zwerfstenen. En tenslotte had Maarten Brand er onlangs op kaal hout een nieuwe licheensoort voor Nederland gevonden! De “lichenen-mensen” gingen steeds in één groep op pad, zodat het afgewerkte excursieprogram overzichtelijk bleef. ’s Zaterdags (28-IV) werd eerst de Urker Zandafgraving bekeken, een terrein ten ZW van de bebouwde kom van Urk, waar al door Piet Bremer een reeks Cladonia’s aangetroffen was. Afbranden bleek deze erg aangetast te hebben, maar de meeste soorten waren nog wel te herkennen. Vervolgens werd het Staart-reservaat NO van Urk bezocht, een terrein vergelijkbaar met het vorige. Langs de Staartweg werd een rij populieren op epiphyten geïnspecteerd. Ze bleken opvallend veel Lecanora saligna te dragen.