Reeds in 1968 wezen bryologen op de gevoeligheid van mossen, met name epifyten, voor zwaveldioxide (Barkman 1969). Barkman stelde toen ondermeer voor om de SO2-grenzen voor epifyten experimenteel vast te stellen via begassingsen transplantatieexperimenten om op deze wijze ecologisch onderbouwde luchtverontreinigingskaarten te kunnen maken. Vooral in West-Duitsland (Hackemesser 1980), Engeland (Gilbert 1970) en Japan (Taoda 1973) werd experimenteel bryologisch onderzoek om SO2-grenzen te verkennen opgezet. In Nederland was tot 1987 veel ervaring opgedaan met begassingsonderzoek op land- en tuinbouwgewassen (Posthumus 1983). In 1987 heb ik in het kader van mijn onderzoekproject op het RIN: “Wijzigingen in de Nederlandse mosflora, achterliggende oorzaken en betekenis hiervan voor het natuurbehoud” een eerste serie begassingen op mossen uitgevoerd op het Instituut voor Plantenziektekundig Onderzoek te Wageningen. De resultaten van dit onderzoek worden in de volgende tabel weergegeven: