De snelle vernietiging van het tropisch regenbos is een onderwerp waar velen zich terecht ernstige zorgen over maken en waarover reeds veel is geschreven. Over de gevolgen van de ontbossing voor de tropische mosflora is tot op heden echter nog praktisch niets bekend. Mijn recente literatuuronderzoek over dit onderwerp (Gradstein 1992a) leverde slechts twee titels op waarin concrete onderzoeksgegevens worden vermeld: één publikatie die betrekking had op de mosflora van Papua Nieuw Guinea en één over de mossen van Mt. Kilimanjaro. Uit tropisch Amerika, waar relatief veel bryologisch onderzoek wordt verricht, waren helemaal geen concrete feiten over de bedreiging van de mosflora van het regenbos, gebaseerd op onderzoek, beschikbaar. De schaarse gegevens wekken de indruk dat de mate van achteruitgang van de lokale mosflora en het verlies van soorten sterk afhangt van de ernst van de verstoring. Secundaire bossen hebben minder soorten dan primaire bossen, maar ze hebben veel meer soorten dan plantages. In gebieden met kleinschalige akkerbouw vind je veel meer soorten dan daar waar op grootschalige wijze het bos is omgeploegd en het iandschap is veranderd. De gevolgen van de bosaantasting in de Tropen lijken dus mischien niet wezenlijk verschillend van die in Nederland (met dien verstande dat we in Nederland geen oerbos meer hebben).