Het artikel van Pieter Thomas in Fitis nr. 4 over het zogenaamde soortenjagen eindigt met een verdediging van autorijden ten behoeve van zijn hobby. Hij hanteert een argumentatie: als anderen vliegen, mag ik wel autorijden. Zijn vergelijking met gedrag van een ander is een beproefde methode waarmee bijna alle kritiek van buiten op eigen gedrag weerlegd kan worden. Er is immers wel altijd een nog grotere boosdoener te vinden. Maar voor mij is zijn opmerking meer een kapstok om een algemener vraagstuk aan te roeren, namelijk het millieubewustzijn van natuurliefhebbers. Dat de ”gemiddelde Nederlander” het milieu belangrijk zegt te vinden, maar in de prioriteitstellingen van het dagelijks leven hier toch niet veel veren voor laat, kenmerkt de huidige situatie. Maar als ook de ”gemiddelde natuurliefhebber” hier verstek laat gaan is er naar mijn mening iets mis met zijn/haar millieubewustzijn. Deze mensen kennen de natuur een extra waarde toe, maar koppelen dat niet aan een eigen bijdrage (in hun gedrag) aan diezelfde natuur. Toegespitst op de auto is het een gegeven dat ons gebruik/bezit van de auto een groot negatief effect heeft op ons milieu. En juist degenen die een meer dan algemene belangstelling hebben voor de flora en/of fauna zouden ervan overtuigd moeten zijn dat we hier erg zuinig op moeten zijn. Jammer (voor de natuur) is het dan als ook deze mensen niet thuis geven als het op millieuverantwoordelijke keuzes aankomt. En al is de huidige stand van zaken voor onze natuur beslist dramatisch te noemen dan nog hoeft een bevlogen vogelaar voor zijn genoegen natuurlijk niet alleen plaatjes in zijn vogelgids te bestuderen, maar ook het vrijblijvende ”ieder diertje zijn pleziertje” is niet meer vol te houden. Hierin leggen de echte diertjes het voortdurend af tegen de mensenpleziertjes.