Samenstelling en herkomst van petrograflsch-gelaagde keileem van grote dikte in Noord-Nederland en een model voor de Saalian glaciatie van het Noordzeebekken. De zuidelijke begrenzing van het noordnederlandse keileemplateau wordt gemarkeerd door een aantal lage stuwwallen, waarvan ook dikke keileemvoorkomens bekend zijn. Deze keileempakketten bestaan gedeeltelijk uit zeer verschillende keileemtypen. Keileem en glaciotectonische verschijnselen konden worden bestudeerd in een grote ontsluiting bij Steenwijk en in enkele ondiepe afgravingen op andere plaatsen in het gebied. Uitkomsten van het onderzoek naar de samenstelling van de keileemtypen en structurele gegevens leiden tot de volgende reconstructie van de glaciale geschiedenis voor Noord-Nederland. Een tijdelijke stilstandsfase van het oprukkende Fennoscandinavische landijs ging gepaard met afzetting van een dik keileempakket. Verschillen in de samenstelling in een verticaal profiel van de keileem weerspiegelen een stratificatie van erratisch materiaal, welke aanwezig was binnen het ijs vóór afzetting. We vinden een vuursteen- en smectiet-arme keileem bovenop een keileem die rijk is aan deze componenten. Vervolgens werd keileem en materiaal van de ondergrond gestuwd. De oriëntatie van stuwwallen en glaciaal bekken duidt op een zuidwestelijke bewegingsrichting van het ijs. De stuwwallen werden naderhand overreden door een ijsbeweging in zuidwestelijke richting, waarbij een onderbroken dek van niet-gestuwde vuursteen-rijke keileem werd afgezet. De samenstelling van het gestuwde keileempakket duidt er op dat het werd afgezet tijdens een stromingsbeeld van het landijs waarin een zogenaamde Baltische IJsstroom figureerde. Dit verklaart het grote aandeel van Palaeozoïsche bestanddelen in deze keileem. De bovenste vuursteen-arme eenheid blijkt in alle fracties uitsluitend uit Precambrische en Palaeozoïsche componenten te bestaan en moet op enige hoogte boven de basis van het ijs over een afstand van 1000 km of meer zijn getransporteerd, zonder vermengd te worden met materiaal van meer lokale herkomst. Tijdens de overrijdingsfase volgde het ijs waarschijnlijk een traject over Zweden en Denemarken, aangezien de keileem aan het oppervlak van het keileemplateau (met uitzondering van het Hondsruggebied) vooral zweedse gidsgesteenten bevat. Een tweede fase waarin het ijs de baltische depressie volgde wordt vertegenwoordigd door keileem afgezet in het Hondsruggebied en in de Gelderse Vallei en omgeving. In Nederland stroomde het ijs toen in zuidoostelijke richting. Dit jongere baltische stromingsbeeld werd waarschijnlijk veroorzaakt door de ontwikkeling van een mariene ijsstroom en kalvende baai in het Skagerrak. Het model voor de Saalien vergletsjering zoals hier voorgesteld is speculatief op enige punten vanwege het geringe aantal beschikbare en betrouwbare gegevens over deze vergletsjering in het Noordzeebekken, maar ook voor een groot deel van het de Noordzee omgevende land zijn de uitbreiding en bewegingsrichting van de Saalien ijsbedekking onzeker.

Mededelingen van de Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie

CC BY-NC-ND 2.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken")

Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie

Martin Rappol, Sylvi Haldorsen, Per Jørgensen, Jaap J.M. van der Meer, & Henk M.P. Stoltenberg. (1989). Composition and origin of petrographically-stratified thick till in the northern Netherlands and a Saalian glaciation model for the North Sea Basin. Mededelingen van de Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie, 26(2), 31–64.