Mollusca uit boring Zuurland-2 te Brielle (een tussentijds verslag). De mollusken stratigrafie van boring Zuurland-2 ten zuiden van Brielle wordt kort besproken. Op enkele monsters na bevatten alle doorboorde sedimenten zowel mariene, zoetwater- als landmollusken. Tussen deze drie hoofdcomponenten van de associaties bestaat vrijwel nergens groot verschil in primaire conservatie. Dit is een argument voor het veronderstellen van een mariene of door getijden beïnvloedde fluviatiele (estuariene) facies voor de gehele sequentie. Er zijn alleen sedimenten uit interglacialen aanwezig. Daarop duidt, naast het optreden van een mariene faunacomponent, ook de soortensamenstelling van de associaties. Vooral de aanwezigheid van een groot aandeel van zowel fluviatiele als bosbewonende soorten wijst op interglaciale omstandigheden. Met zekerheid kunnen vier interglacialen worden aangetoond: Holoceen, Eemien, Waalien en Laat Tiglien. De mogelijkheid dat nog meer interglacialen in de sedimentaire sequentie zijn vertegenwoordigd, is niet uitgesloten: een of twee Midden Pleistocene interglacialen en een warme fase tussen het Waalien en het Laat Tiglien kunnen bij de huidige stand van het onderzoek niet definitief worden aangetoond. Naast onzekerheid over de ouderdom zijn ook de klimatologische omstandigheden waaronder de afzettingen tussen -50 m en -62 m zijn gevormd, niet duidelijk. Het is de eerste keer dat in Nederland mariene mollusken fauna’s uit het Waalien en het Laat Tiglien zijn aangetroffen. Het stratigrafische bereik van diverse soorten blijkt groter dan tot nu toe werd aangenomen. Dit betreft soorten die voor de mollusken stratigrafie van belang zijn. Venerupis aurea (Gmelin, 1791) blijkt reeds in het Waalien voor te komen en wijst dus niet meer eenduidig op Eemien. Mya arenaria lata (Sowerby, 1815) is in jongere afzettingen aangetroffen dan tot nu toe het geval was. Van deze soort werd verondersteld dat het laatste voorkomen aan het eind van het Midden Tiglien was. Dit blijkt nu Laat Tiglien te zijn. Barnea candida (Linné, 1758) en Macoma balthica (Linné, 1758) waren in Nederland niet bekend uit niveau’s ouder dan het Vierde Cromerien Interglaciaal. Beide zijn nu gevonden in het Waalien en het Laat Tiglien. Vooral de laatste soort is van belang voor de correlatie van nederlandse mariene Kwartaire afzettingen met de Crags van East Anglia. Van het molluskenonderzoek wordt slechts de aan- of afwezigheid van soorten besproken. Op de samenstelling van de associaties wordt hier nog niet ingegaan. Daarbij komt ook dat de boring nog niet is beindigd. Daarmee wordt hier alleen een tussenstand in het onderzoek weergegeven.