Het artikel van C.J.A. Wijnaendts met kommentaar in OHV van juni 1966 heb ik met grote belangstelling gelezen, omdat het ringen van nestjongen altijd mijn bijzondere belangstelling heeft gehad. Dat in deze uiterste voorzichtigheid is geboden, kan ik geheel onderschrijven, omdat ik reeds vele jaren ervaring heb. Naar mijn mening zijn drie faktoren van grote betekenis: 1. Het zoeken van nesten vereist de nodige kennis van zaken en kan alleen verantwoord geschieden wanneer de nesten worden gezocht, uitsluitend op het gedrag van de oude vogels en wel zó, dat door de observatie vooraf de nestplaats exact is vast te stellen; veel meer nesten dan wordt verondersteld, gaan verloren of worden vertrapt door onoordeelkundig zoeken. 2. Het is ontoelaatbaar nestjongen te ringen vóór de 6e dag. Weliswaar bestaat dan geen gevaar dat de jongen voortijdig het nest verlaten, omdat zij nog niet reageren; het nest is dan nog niet ”gevuld” en de ringen zijn voor de oude vogels duidelijk zichtbaar. Het mag hekend worden geacht dat de ouden met zeer bijzondere zorg het nest vrijhouden van iedere ongerechtigheid en de eerste reactie na het ringen is dan ook dat de blinkende ringen moeten worden verwijderd. Wanneer de jongen nog te klein zijn kan dit tot gevolg hebben dat de ringen met de jongen uit het nest worden geworpen. (is dit wel eens waargenomen? RED.) 3. Na de 9e dag reageren de jongen al bijzonder goed op de oude vogels maar ook op ieder gevaar en alle vreemde verschijnselen; dit is dus zeker het geval wanneer de jongen uit het nest worden genomen en worden geringd. Hoewel de jongen zich meestentijds in het nest laten terugzetten, zullen zij toch dikwijls voortijdig het nest verlaten, hetgeen onherroepelijk de dood ten gevolge heeft, behalve bij warm en droog weer.