Vanaf 1983 heb ik ervaring opgedaan met het ringen van futen en het lijkt me nuttig de fijne kneepjes eens op een rijtje te zetten. Een aantal problemen waarvoor ik een oplossing heb bedacht, spelen hoogstwaarschijnlijk ook bij andere watervogels. Wellicht kunnen ringers die zich met andere soorten bezig houden, profiteren van mijn bevindingen of omgekeerd mij tips voor verbeteringen geven. Het ringen van futen geschiedde in het kader van een onderzoek naar de levensloop van de fuut. Vanaf 1980 observeerde ik het jaar rond individuele futen in hun broedgebied en noteerde aankomst- en vertrekdata, territoriaal gedrag, paarvorming, broedzorg en broedsucces (Van der Poel, 1985). Het grootste probleem dat zich al bij het begin van het onderzoek voordeed, was dat volwassen futen moeilijk individueel te herkennen zijn. Zelfs het onderscheid tussen mannetjes en vrouwtjes is in het vrije veld lastig. De variabiliteit van het streeppatroon van de jongen biedt in principe iets meer mogelijkheden voor individuele herkenning, maar is in de praktijk toch zelden bruikbaar: het patroon is ingewikkeld en verandert bovendien met de leeftijd van de jongen. Individuele herkenning van ca. 10-20 paar volwassen futen, waarbij zich in de loop van het broedseizoen nog eens ongeveer eenzelfde aantal jongen voegen, bleek voor mij in ieder geval niet doenlijk! Al met al reden genoeg om al in een vroeg stadium te besluiten de dieren met kleurringen herkenbaar te maken. Sindsdien heb ik met hulp van Otte Ottema (tot 1989) en Maurice la Haye (vanaf 1990) 76 adulte mannetjes, 65 adulte vrouwtjes, 1 adult van onzeker geslacht en 143 pulli geringd.