Sommige vogelsoorten gaan duidelijk in aantal achteruit en men maakt zich daar zorgen over. Van andere soorten weten we minder goed hoe het er voor staat. Als we pas bemerken dat ze in aantal achteruitgaan als dat in het veld duidelijk zichtbaar is zijn we misschien al te laat om maatregelen te kunnen nemen. Het is dus beter om van zoveel mogelijk vogelsoorten blijvend de vinger aan de pols te houden. Dat betekent dat we van jaar tot jaar broedvogelaantallen in de gaten moeten houden (gebeurt nu hoofdzakelijk in SOVON-broedvogel-monitoring projecten). Belangrijke toevoeging zou zijn als we door terugvangsten van gemerkte broedvogels uit vorige jaren de jaarlijkse overleving van een soort kunnen berekenen. Naast het CES-project, met een beperkte biotoopkeus (moeras en struweel) en vastgestelde vangperiodes, – tijden en – middelen, start in 1998 in Engeland het RAS-project (Retrapping Adults for Survival): het terugvangen van geringde broedvogels om de overlevingskans te kunnen berekenen. Het Vogeltrekstation wil ook in Nederland een dergelijk RAS-project starten. Daarbij zijn in tegenstelling tot bij het CES (vrijwel) alle biotopen bruikbaar en kan de ringer zelf zijn vanginspanning en methodiek (tijd, middelen) kiezen.