Pootstrikken worden al eeuwen lang toegepast om er zoogdieren en vogels mee te vangen. De meest gebruikte technieken zijn: strikken op looppaden en vaste zitplaatsen en strikken op een kooi met een lokker erin. Deze vangmiddelen zijn zowel historisch (Bub 1974) als technisch (Bub 1974, McClure 1988) uitgebreid beschreven. Het laatst genoemde vangmiddel, door Craighead (ongedocumenteerd in Bub 1974) voor het eerst bal-chatri genoemd, wordt in Nederland de laatste decennia regelmatig gebruikt om er roofvogels mee te vangen. Wie daadwerkelijk pootstrikken wil gaan gebruiken is voor de techniek voor de knopen veelal aangewezen op kennis van ervaren vangers, want voor zover ons bekend voorziet de literatuur slechts in matige voorbeelden (Berger & Müller 1959), (Berger & Hamerstrom 1962). Dit artikel heeft de bedoeling knopen, die hun dienst hebben bewezen, goed te documenteren. Het draad dat gebruikt wordt is vislijn, merk ‘Maxima’, diameter 0.5 mm, treksterkte 12.5 kg, dat geleverd wordt in een onopvallende bruine kleur. Verkrijgbaar per rol van 100 m voor ongeveer fl 12,=. Deze treksterkte is voldoende voor Havik en Buizerd en de draad is soepel genoeg om ook een Torenvalk te kunnen vangen. De ervaring leert dat, met enig experimenteren in het begin, een rol snel op is. Per strik is circa 50 cm vislijn nodig, rekening gehouden met eindjes die afgeknipt moeten worden. Een praktisch hulpmiddel bij het maken van de knopen zijn één of twee klemtangen om gemakkelijk en stevig aan draaduiteinden te kunnen trekken, verkrijgbaar in een goed gesorteerde viswinkel. Om het vangsucces zo hoog mogelijk te houden moeten strikken die vervormd raken direct worden vervangen.