Sinds enige tijd zie en vang ik (ook) Goudvinken, zowel bij de stad Groningen als in het Lauwersmeer, het totaal aantal vangsten is beslist (nog) niet spectaculair, maar het toenemend aantal waarnemingen van groepjes goudvinken geeft mij het vermoeden dat de soort het op de een of andere manier beter doet dan dan vroeger. Direct bij de eerste vangst viel me op dat de soort dunne poten heeft voor zo’n stevige vogel. Eerst dacht ik aan toeval en aan mijn onervarenheid met deze soort, maar hoe meer ik er ving hoe meer ik twijfelde aan de juistheid van de voorgeschreven ringmaat van 2.8mm. Al snel begon ik daarom met het meten van de tarsus met behulp van een schuifmaat. De maten werden genomen in het midden van de tarsus, zowel frontaal als lateraal. Ter vergelijking heb ik dezelfde maten van een aantal vogelsoorten in de tabel gezet, met name vogelsoorten die als toegestane ringmaat behalve 2.8mm ook 2.3mm hebben. Persoonlijk heb ik inmiddels de indruk dat een aantal goudvinken tenminste ook, mogelijk zelfs beter, met 2.3mm geringd kunnen worden. Ruim 11.000 goudvinken werden er in de afgelopen eeuw in Nederland geringd. Mijn bijdrage daarin was zo’n 250 stuks in 1999, ik besef dat het aantal door mij gemeten goudvinken zeer beperkt is. Graag leg ik mijn bevindingen daarom voor aan het VT en collega-ringers die ervaring hebben met deze vogelsoort. Vallen “mijn” goudvinken buiten de (gemiddelde) boot of zou 2.3mm beter geschikt kunnen zijn voor de Goudvink?