Op 31 Januari overleed Karel Hendrik Voous, bij zo veel van de Nederlandse vogelaars toch meer bekend als: professor Voous. Hoewel niet in het bezit van een Ringvergunning – indertijd vanwege zijn werk als Conservator Vogels in het Zoologisch Museum van Amsterdam uiteraard wel van een andere soort Vogelvergunning F. – is de heer Voous toch ook van zo’n grote betekenis voor veel ringende lezers van ons Ringersblad geweest, dat we toch nog enige aandacht aan zijn overlijden willen besteden. Het is weinig zinvol om over te nemen wat anderen al geschreven hebben. Maar, zo voor de vuist weg zijn er toch drie elementen uit Voous’ langdurige bijdrage aan de vogelkunde in ruime zin, die hier nog horen te worden besproken. Als volbloed vogelman (zelf gepromoveerd op de verspreidingsgeschiedenis van bonte spechten) en later als hoogleraar zoögeografie en nadien systematiek en verspreiding van dieren, kreeg en vormde Voous veel studenten die – op één of andere wijze- later “in de vogels door” gingen. Veel namen kennen we ook nu nog: Opdam, Winkelman, De Korte, Van den Berg, Nieboer, Wattel, Boere, Osieck. Maar, ook veel werd er geleerd en genoten door weer vele anderen tijdens Voous’ beroemde werkkampen van de Vrije Universiteit op Schier. Veel studenten werden bijvoorbeeld later ringer, zelfstandig of van “Castricum” en het VRS Schiermonnikoog kwam voort uit de -inmiddels al vele jaren door Ebel Nieboer geleide- “Ringkampen VU”. De vriendelijke vragen van Voous om hulp aan Junge, Perdeck, Taapken en B.J. Speek leverden wederzijds veel op. Variërend van nylonnetten, andere vangmiddelen, actieve deelname en instructie in het kamp tot en met hooggeleerd enthousiasme of museale bijstand voor wanneer er daar (de Morinelplevier!) of elders in ons land weer eens een bijzondere (onder)soort werd verschalkt. Boeiend in dit verband is de correspondentie Voous-VT-Voous over Citroensijs (nr. 335A) uit 1969 die -nog met Zwitsers advies over “tam of niet” in het dossier- eerst wél en uiteindelijk weer niét in de Avifauna van Nederland bleef opgenomen. Of de briefwisseling n.a.v. het lezen van de terugmelding van een “overjarige London-Koolmees man uit Kent van begin April” die een jaar later in september in Borkel en Schaft werd gecontroleerd en waarvan Voous-hoopvol(?) schrijft:”...U iets over dit geval bekend? Als het een Engelse broedvogel is, dan zou het het eerste geval van de subspecies Parus major newtoni in Nederland zijn. Zo niet, dan zou het een toch altijd ongewoon geval van P.major major in Engeland zijn.” Kortom: een lange en vruchtbare samenwerking.