Vogels hebben vleugels, de meeste soorten tenminste. Dat is prettig voor degene die soorten, geslachten en leeftijden wil kunnen onderscheiden, want voor de genoemde drie items verschilt die vleugel soms in een aantal maten. Dus worden er al vele, vele jaren lang vleugels gemeten. Al heel snel ontdekte men dat je zo’n vleugel op een aantal manieren kon meten. De meest gebruikelijke drie zijn (a) unflattened, leg de vleugel met de boeg tegen het nulpunt van de lineaal en kijk waar de tip eindigt, de vleugel dus niet platdrukken en niet strekken; (b) flattened, idem als a. maar druk de vleugel plat op de lineaal, niet strekken; (c) flattened en straightened, als b. maar strek de vleugel zover als verantwoord is. Een beschrijving van deze drie methoden en de bijbehorende problemen kunt U vinden in The Ringer’s Manual Spencer (1972), en ook Pyle (1997) en Svensson (1992) geven een goed overzicht. Variaties in de methodiek waren er natuurlijk ook wel (Kelm 1970), maar bovengenoemde methode c. is nu bij vrijwel alle ringcentrales in Europa geaccepteerd en wordt algemeen toegepast. Berthold & Friedrich (1979) introduceerden een nieuwe methode, de veer-lengte, en pretendeerden met die methode een grotere nauwkeurigheid te bereiken dan de maximaal gestrekte vleugel. Studies van Jenni & Winkler (1989) toonden ook aan dat deze maat een grotere reproduceerbaarheid heeft dan de maximaal gestrekte vleugel. Echter een uitgebreide studie in Engeland (Gosler ... et al 1995) liet zien dat tussen de herhaalbaarheid en de nauwkeurigheid van de maximaal gestrekte vleugel en de veerlengte vrijwel geen verschil was aan te tonen. Van Diermen (1997) heeft al op deze studie gewezen. Met als basis bovengenoemd onderzoek van Gosler is de Ringcentrale van mening dat het weinig zin heeft een vogel extra te belasten met een tweede meting. De Ringcentrale is, evenals de Engelse Ringcentrale (Redfern & Clark 2001), van mening dat die tweede meting, de veerlengte dus, bovendien bij onoordeelkundig gebruik een aanwijsbaar groter risico is dan de maximaal gestrekte vleugel, vooral bij kleine vogels. Bovendien wordt in de determinatiewerken die de ringers anno 2003 ter beschikking staan (Svensson 1992, Speek 1994, Jenni & Winkler 1999) vrijwel altijd gebruik gemaakt van de maximaal gestrekte vleugel, het gebruik van deveerlengte (p3/p8) daarin is ver in de minderheid.